De prehistorie (30 000 v.C. - 2500 v.C)
De prehistorische kunstperiode valt in de (wat op de basisschool benoemd wordt als) Oudste Tijden.
Er werden toen stenen gereedschappen gebruikt en mensen waren jagers en voedselverzamelaars. Wat later in de prehistorie ontstond de landbouw.
Het schrift kende men niet.
Niettemin wist men wel beelden te vormen van mensen en dieren. Dit gebeurde veelal door te schilderen met natuurlijke elementen (bloed, aarde, sappen, houtskool en andere pigmenten) op rotswanden en/ of dierenhuiden. Het schildergereedschap bestond uit veren, bont, mos, gekauwde stokjes en vingers.
Vaak ging dit vormgeven wellicht gepaard met rituelen waarbij de geschilderde objecten als echt ervaren werden. We kunnen hier termen als sjamanisme, magie en een soort van voodo bij plaatsen. Het idee dat je macht krijgt over iets op het moment dat je het schildert.
Prehistorische kunstenaars verstopten hun kunst diep in grotten. De eerste ontdekkingen werden gedaan in 1879 in Altamira in Spanje. Daar zie je kunst gemaakt met de handen en ander gereedschap. Dat onderscheid nu net de mens van de dieren. Op een bepaald moment gingen onze verre voorouders op twee voeten lopen, nog later gingen ze gereedschap vervaardigen. De homo habilis of 'handige man' ging zijn stenen gereedschappen met scherpe randen in de loop van duizenden jaren verfijnen. Kunst kon pas echt ontstaan als eerst aan andere basisbehoeften voldaan werd. Vermoedelijk werd het ambacht doorgegeven van generatie op generatie (lees: van meester op leerling).
De vruchtbaarheidsbeeldjes zoals die van de Venus van Willendorf gaan niet zozeer over een schoonheidsideaal van toen. Het feit dat heel vaak het gezicht niet duidelijk gedefinieerd is betekent dat het individu er niet toe deed. Bij deze beeldjes ligt de klemtoon op de seksuele kenmerken (grote borsten en bui). Het promootte de vruchtbaarheid. Misschien waren dit zelfs godinnen?
Toen de mens sedentair werd en zich ging vestigen op éénzelfde plek ging er meer aandacht naar architectuur dan naar schilderkunst. In dit neolithicum werden eerder permanente constructies gebouwd. Megalieten en menhirs zag je in het landschap daar waar de mens aanwezig was. We kunnen spreken van een 'artistieke' dip in deze periode omdat de focus lag op deze robuuste architectuur.
Er werden toen stenen gereedschappen gebruikt en mensen waren jagers en voedselverzamelaars. Wat later in de prehistorie ontstond de landbouw.
Het schrift kende men niet.
Niettemin wist men wel beelden te vormen van mensen en dieren. Dit gebeurde veelal door te schilderen met natuurlijke elementen (bloed, aarde, sappen, houtskool en andere pigmenten) op rotswanden en/ of dierenhuiden. Het schildergereedschap bestond uit veren, bont, mos, gekauwde stokjes en vingers.
Vaak ging dit vormgeven wellicht gepaard met rituelen waarbij de geschilderde objecten als echt ervaren werden. We kunnen hier termen als sjamanisme, magie en een soort van voodo bij plaatsen. Het idee dat je macht krijgt over iets op het moment dat je het schildert.
Prehistorische kunstenaars verstopten hun kunst diep in grotten. De eerste ontdekkingen werden gedaan in 1879 in Altamira in Spanje. Daar zie je kunst gemaakt met de handen en ander gereedschap. Dat onderscheid nu net de mens van de dieren. Op een bepaald moment gingen onze verre voorouders op twee voeten lopen, nog later gingen ze gereedschap vervaardigen. De homo habilis of 'handige man' ging zijn stenen gereedschappen met scherpe randen in de loop van duizenden jaren verfijnen. Kunst kon pas echt ontstaan als eerst aan andere basisbehoeften voldaan werd. Vermoedelijk werd het ambacht doorgegeven van generatie op generatie (lees: van meester op leerling).
De vruchtbaarheidsbeeldjes zoals die van de Venus van Willendorf gaan niet zozeer over een schoonheidsideaal van toen. Het feit dat heel vaak het gezicht niet duidelijk gedefinieerd is betekent dat het individu er niet toe deed. Bij deze beeldjes ligt de klemtoon op de seksuele kenmerken (grote borsten en bui). Het promootte de vruchtbaarheid. Misschien waren dit zelfs godinnen?
Toen de mens sedentair werd en zich ging vestigen op éénzelfde plek ging er meer aandacht naar architectuur dan naar schilderkunst. In dit neolithicum werden eerder permanente constructies gebouwd. Megalieten en menhirs zag je in het landschap daar waar de mens aanwezig was. We kunnen spreken van een 'artistieke' dip in deze periode omdat de focus lag op deze robuuste architectuur.